Wie was bronstijdmeisje Julia?
Het westen van Nederland was in de Prehistorie erg nat, en er waren maar weinig plekken waar mensen konden wonen en werken. Toch leerden de toenmalige bewoners steeds beter om het water te beheersen en zo lang mogelijk te blijven wonen in hun vertrouwde omgeving. Steeds weer verzonnen ze technieken om hun akkers en erven droog te houden. Ze groeven daarvoor veel greppels, die het water afvoerden.
Eén van die greppels was de laatste rustplaats voor een paar jonge mensen; een jongen en een meisje. Of ze broer en zus waren of geliefden weten we niet, maar ze hadden zeker een hechte band. Het meisje heet Julia en is te zien in onze vaste tentoonstelling.
Julia is een meisje van 16 en gevonden in Bovenkarspel. Ze komt uit de late bronstijd, ongeveer 900 voor Christus. Julia woonde in een nederzetting in West-Friesland. West-Friesland was een voor die tijd dichtbevolkt gebied, waar de mensen vooral van veeteelt leefden.
Maar waarom zijn ze zo begraven, middenin het boerenland?
Tussen 1974 en 1979 hebben archeologen opgravingen uitgevoerd bij Bovenkarspel in West-Friesland. Het gebied werd opnieuw verkaveld en daarbij werden sporen ontdekt van prehistorische nederzettingen. Daar hadden tussen 1400 en 800 voor Christus – de Midden- en late Bronstijd – boeren gewoond. Al in de eerste weken van de opgraving, in februari 1974, vonden de onderzoekers twee skeletten in het spoor van een greppel. Ze waren goed bewaard gebleven. Tussen de sneeuwbuien en koude windvlagen door groeven de archeologen de botten voorzichtig uit.
De jongen en het meisje Julia waren op hun rug in hun graf in de greppel gelegd. Of voor dat graf een speciale kuil was gegraven, was niet duidelijk te zien. In ieder geval lagen ze op een ondergrond van afval dat eerder in de greppel was gegooid. Misschien was er voorafgaand aan de begrafenis ook een vuurtje in gestookt, want er lag veel houtskool onder en tussen de skeletten.
Samen in één graf
De doden waren niet dicht tegen elkaar begraven, maar hun gezichten waren naar elkaar toe gekeerd. Hun armen lagen langs het lichaam. Ze hadden geen sieraden of potten meegekregen in het graf. De archeologen zagen al meteen, dat het ging om jonge mensen, en dat één een vrouw, en één een man was. Bij later onderzoek werd dat bevestigd: het meisje Julia was 16 jaar oud toen ze stierf. De skeletten toonden geen sporen van verwondingen.
Greppel in plaats van grafheuvel
Er zijn er nu bijna geen meer te zien, maar in West-Friesland lagen ooit veel grafheuvels uit de Bronstijd. Daar werden bepaalde leden van de gemeenschap begraven, soms nadat ze waren gecremeerd. Maar lang niet iedereen kreeg zo’n begrafenis. Daarvoor waren er te weinig grafheuvels, terwijl er in die tijd heel veel mensen woonden.
Sommige mensen werden dicht in de buurt van de nederzetting begraven, zoals de twee doden van Bovenkarspel. Maar ook dat kwam maar heel zelden voor: zij zijn het enige voorbeeld. Er zijn wel losse mensenbotten in greppels gevonden tijdens de opgravingen. Vroeger dachten de archeologen dat die uit oudere graven waren opgespit. Maar tegenwoordig denken we aan speciale grafrituelen, waarbij sommige onderdelen van het lichaam een speciale behandeling kregen.
Dat geldt vast ook voor de twee jonge mensen. Maar welke betekenis hun uitzonderlijke begrafenis heeft gehad, weten we niet. De twee mensen hadden tijdens vast een soort relatie, maar welke? Hoe zijn ze gestorven, en dan nog wel tegelijkertijd?
Succesvolle boeren
Niet ver van waar Julia is gevonden is een bronsschat opgegraven, een echte topvondst van de opgraving Westfrisiaweg en bijna drieduizend jaar oud. Deze bronsschat is te zien in onze vaste tentoonstelling. De spectaculaire schat bestaat uit vijftien bronzen voorwerpen en een sikkel. Waarschijnlijk komt de schat helemaal uit Scandinavië; brons was in West-Friesland schaars.
Lees verder onder de video
De bronstijdnederzettingen in West-Friesland zijn een voorbeeld van eeuwenlang succesvol boeren op natte grond. De eerste bewoners verschenen hier omstreeks 1400 voor Christus. Waarschijnlijk kwamen ze uit de duinstreek of van de Midden-Nederlandse zandgronden. Ze bebouwden in het nieuwe gebied akkers en hielden vee, en waren voortdurend bezig om hun omgeving zo goed mogelijk te exploiteren. Ze lijken nogal geïsoleerd te zijn geweest, want er zijn weinig voorwerpen gevonden die van ver waren ingevoerd. Omstreeks 800 voor Christus werd het land definitief te nat om te wonen en zijn de laatste boeren met onbekende bestemming vertrokken. Hun woonplaatsen en graven werden overdekt door veen en pas vele eeuwen later ontdekt.